Diagnose van GIST
Een definitieve diagnose van GIST kan alleen door de patholoog middels weefselonderzoek gesteld worden. De andere onderzoeken zijn behulpzaam om de grootte, plaats, uitzaaiingen, mogelijkheden tot opereren dan wel medicinale behandeling enzovoorts vast te stellen. Tegenwoordig kan met behulp van sequencing (zeg maar: DNA-onderzoek) ook de zogenaamde mutatiefout bepaald worden. Dat kan van groot belang zijn voor een zogenaamde tweede- of derdelijnsbehandeling met medicijnen zoals sunitinib en regorafenib en binnenkort ripretinib (vierde lijn) en avapritinib (voor PDGFRA D842V-mutaties).
De verschillende onderzoeken zijn:
- Weefselonderzoek: de patholoog onderzoekt een stukje weefsel (het zogenaamde histologisch onderzoek) dat afkomstig is van een biopt of van een operatief verwijderde tumor.
- Genome sequencing: hiermee wordt het gehele DNA dan wel een voor GIST relevant deel ervan geanalyseerd.
- CT-scan: het meest toegepaste beeldvormende onderzoek.
• MRI-scan: een alternatief voor de CT-scan.
• PET-scan: waarbij celstofwisseling zichtbaar wordt gemaakt.
• X-Thorax: röntgenfoto van de longen.
• Echo/sonografie: onderzoek met ultrageluidsgolven.
• Bloedonderzoek: onder andere voor het bepalen van de lever- en nierfunctie.
• Endoscopie: kijkoperatie (via de mond of de anus) waarbij met een flexibele slang de organen in het spijsverteringskanaal (slokdarm, maag, darmen) worden bekeken. - Laproscopie: een kijkoperatie van de buikholte via een kleine insnijding (incisie).
Onderzoek door de patholoog
Mitosesnelheid
Mitosesnelheid is de waarde voor de snelheid van celdeling en dus ook voor het tempo van de tumorgroei. De mitosesnelheid van de primaire tumor is een van de factoren (samen met grootte en plaats) die bepalend zijn voor hoe groot het risico op uitzaaiing is. De mitosesnelheid zal door de patholoog worden vastgesteld als onderdeel van het histologisch onderzoek.
Mutatieanalyse
Om nauwkeuriger te kunnen beschrijven waar de mutatie/verandering zit, worden genen onderverdeeld in stukjes, exonen genaamd. Zo bestaat het KIT-gen uit 21 exonen. Bij GIST vindt men meestal mutaties in het KIT-gen in de exonen 9, 11, 13 en 17 en in het PDGFRA-gen in de exonen 12, 14 en 18. In Nederland en België is het standaardprocedure om te bepalen van welke mutatie er sprake is.
De exonbepaling is mede belangrijk omdat er een voorspellende werking van uitgaat wat betreft de effectiviteit van de GIST-medicijnen. Daar kan de behandeling op aan worden gepast. Zo wordt in het geval van een KIT-exon-9-mutatie gewoonlijk een dosis van 800mg imatinib voorgeschreven, terwijl voor andere KIT-exonen 400mg de gebruikelijke dagelijkse dosis is. Bij veel mutaties die niet in het KIT-gen zitten (bijvoorbeeld in het PDGFRA-gen of bij SDH-negatieve GIST) werkt imatinib niet of in mindere mate.
DNA-sequencing
Omdat het DNA op een of meerdere plaatsen gewijzigd is, ontstaat de kanker. Met behulp van genome sequencing ook wel DNA-sequencing genoemd, worden die eventuele DNA-mutaties opgespoord. Het hele DNA kan onderzocht worden (whole genome sequencing) of alleen een relevant deel. Deze techniek is nieuw, nog duur en wordt nog niet veel toegepast.
Er komt een nieuwe generatie medicijnen die voor specifieke en bij bepaalde tumorsoorten veelvuldig voorkomende DNA-mutaties ontworpen is. Of zo’n medicijn bij een bepaalde patiënt effectief is, kan alleen beoordeeld worden na DNA-onderzoek. Van de huidige tweede- en derdelijnsmedicijnen (sunitinib en regorafenib) is bijvoorbeeld bekend bij welke DNA-mutaties zij wel en niet werken. Dat kan grote verschillen betekenen voor de behandeling. Hetzelfde geldt voor avapritinib en ripretinib -twee medicijnen die hopelijk binnenkort worden toegelaten.
Een punt van aandacht is dat voor dit onderzoek de bioptie voldoende tumorweefsel moet bevatten om de mutaties te kunnen analyseren. Ook moet ervoor gewaarschuwd worden dat bij een whole genome sequencing onbekende, genetische afwijkingen geconstateerd kunnen worden. Dat moet iedereen van tevoren goed overwegen.